GIJ DAN, DIE IN 'T NAAKT.

Gij dan, die in 't naakt de zonde ziet,
Die zijn heiligsten glans ook in 't beeld verbiedt,
Die wilt dat ellende - ellende verrijkt -
Ten minste gehuld vóór uw poort bezwijkt,
Wat laat gij den geest vol schaamte gaan
In de waaiende wereld der vijgeblaân?
Moest hem niet zediger zorg besteed?
Moest hij niet pralen in prachtig kleed?...
O, menschen, wij leven niet slechts van brood;
En, is de honger de hoogste nood,
Daar is ook honger aan kennis. Heil
Den lande, waar weelde niet boven uw peil,
O wetenschap, klimt; waar elk bewust
Voor den levensstrijd staat toegerust;
Waar het boek is arbeid, de hamer eer,
En de koeherder rijst als kamerheer.



44 Toortsen, Amsterdam (S.L.Van Looy) 1909, 92p.