GIJ ZIJT MIJN LUST, GIJ ZIJT MIJN PIJN

Gij zijt mijn lust, gij zijt mijn pijn,
ten avond en te morgen,
bij regenslag en zonneschijn
mijn trouwe lust en pijn.

Gij zijt mijn lust, gij zijt mijn pijn.
Laat staan, laat staan uw zorgen.
Ik wil, tot al uw angst verdwijn',
uw vaste wake zijn.

Gij zijt mijn lust, gij zijt mijn pijn.
Wien houd ik dat verborgen?
Voor alle wereld moet gij zijn
de zoete liefde mijn.



90 Het boek der liefde, Amsterdam (J.M. Meulenhoff) 1921, 269 p.