HET BELFORT VAN BRUGGE.

Op de merktplaats, binnen Brugge, staat het Belfort grijs en oud!
Driemaal viel het, driemaal rees het, reus, die pal de steewacht houdt!
Op een vroegen zomermorgen stond ik op dat hoog gebouw,
En de wereld rees uit 't duister; als de weduwe uit den rouw.

Rijk in dorpen, rijk in steden, grijs van dampen, grijs van smoor,
Kwam mij 't wijde en ronde lanschap, als een schild in zilver voor.
Aan mijn voeten sliep de stad, en uit schouwen, rond en rond,
Rook in blanke kronen klimmend' spoorloos in de lucht verzwond.

Geen gerucht rees uit de stede, bij dit vroege zonopstaan,
Maar ik hoorde een bronzen herte, in den ouden toren slaan!
Uit haar nest, beneên de balken, zong de zwaluw, wild en hoog.
En omlage scheen de wereld, verder dan de hemelboog.

Oude tijden wederbrengend', klonk dan plechtig, klaar en hel,
Klonk met hemelsch klankverwisslen, 't zachte en droevig klokkenspel,
Lijk de palmen van de nonnen, in een ouden kloosterkoor.
En de groote klokke, zong hen luide, lijk een monnik, voor!....

Beelden, schimmen, uit 't verleden, kwamen in mijn geest ontstaan.
Die in vroeger dagen leefden, zag ik weer op aarde gaan:
Al de forestiers van Vlaandren, Baudwijn met den ijzeren arm,
Lyderik van Buck en Cressy, Flips en Gwijde grijs en arm.

't Zag de grootsche schouwtooneelen, uit die dagen van weleer;
Vorstenkleeren droeg de vrouwe, 't Gulden Vlies de ridderheer.
'k Zag de kooplien uit Itaaljen met hun schepen zwaar bevracht,
Volk uit twintig landgewesten, koninklijke weelde en pracht.

'k Zag de Vlaamsche weverscharen, Namens peerden, Guliks vlag,
Opwaarts trekken, om te strijden in den Gulden Sporenslag!
'k Zag 't gevecht bij 't Minnewater, der Kaproenen wilde wraak
Artevelde zegevierende op het slot der Gouden Draak!

Dan weer hoe de woeste Spanjaard gansch de streke schrik injoeg;
Hoe de zware noodseinhamer op het brons der klokken sloeg,
Tot het antwoord van Gents brandklok klonk door weide dijk en zand:
Ik ben Roeland, ik ben Roeland! Daar is zege in Vlaanderland!....

Trommels sloegen en 't gerucht dat, uit de ontwaakte stede klom,
Dreef de weergeroepen schimmen, naar hun' graven, stil en stom....
Uren waren heen als stonden; en, vóór ik het had bemerkt,
Zie! daar liep des belforts schaduw door de klaarverlichte merkt!

Naar het Engelsch van Longfellow.



37-38 Gedichten, Kortrijk (Jules Vermaut) 1896, 67 p.