Leven en werk

Geboorte, jeugd en familie

René De Clercq werd in Deerlijk geboren op 14 november 1877 in het huis, toen herberg Het Damberd, dat nu zijn museum herbergt. Zijn vader Charles was een kleine vlashandelaar, herbergier en touwslager en verzorgde de hele vlasbewerking vanaf het zaaien tot het zwingelen. Van het afval werden ’s winters koorden gedraaid.

Met zijn eerste vrouw Cordula D’heijgere kreeg hij zes kinderen.Het vijfde kind, Elodie (o3.1.1863), stierf bij de geboorte evenals het zesde kind, Jules (o7.12.1863). Vijf dagen later stierf ook moeder Cordula. Wat is zo’n gezin zonder moeder? Charles hertrouwde met Pauline Gheysens met wie hij nog eens tien kinderen kreeg. Samen zestien kinderen van wie René De Clercq de voorlaatste was. Na de geboorte van het laatste kind, Rachel, verhuisde Charles naar de herberg De Valke op de hoek van de Harelbekestraat en de Kleine Pontstraat, nu Comm. Edmond Ameyestraat.

Omdat René als jongste zoon het troetelkind van de familie was en eveneens een heel schrander baasje, mocht hij verder studeren. Op zijn dertiende trok hij naar het college Saint-Joseph in Tielt. Buitengezet in Tielt maakte hij zijn humaniora af in de retorica van het college Saint-Amand in Kortrijk. Wat hem het zwaarst viel, was de Franse opvoeding. De internaten waren de verfransingsmachines bij uitstek en René De Clercq klaagde in bittere bewoordingen die wantoestanden aan: “Van mijn lang verblijf in de kostschool houd ik met haat en liefde, in vaste herinnering bewaard, hoe wij daar, door en door Vlaamschvoelend en denkend, in ’t Fransch leerden, speelden, zongen, aten en biechtten…”

Toen hij in de vierde Latijnse zat, stierf zijn vader. Toch zou hij verder kunnen studeren, alhoewel het voor de moeder hard werken was om het studiegeld bijeen te krijgen. Moeder hoopte haar zoon ooit eens als priester te zien. Na de collegejaren studeerde hij verder aan de (Franstalige) universiteit van Gent, eerst voor geneesheer. Na een mislukt jaar volgde hij Germaanse filologie. Universitaire studies waren het voorrecht van een Franssprekende elite in Vlaanderen. Moeder De Clercq zou zich als weduwe kromwerken om de studies te kunnen betalen.

Doctor in de Germaanse filologie

Hij promoveerde tot doctor in de Germaanse filologie in Gent met een proefschrift over Guido Gezelle. Hij was achtereenvolgens leraar in Nijvel (waar hij August Borms als collega had), in Oostende en in Gent.

Bij de inval van de Duitsers op 4 augustus 1914 vluchtte hij, zoals méér dan één miljoen Belgen, met zijn gezin naar het neutraal gebleven Nederland. Hij werd leraar aan de Belgische school in Amsterdam en redacteur van De Vlaamsche Stem, het dagblad voor de Vlaamse vluchtelingen in Nederland.

Huwelijk met Marie Delmotte

Marie Ludovica Delmotte was niet de rijkemansdochter die René's moeder voor haar zoon had gedroomd. Ze werd geboren te Ingooigem op 23 december 1878. Het gezin waarin ze opgroeide stemde qua status overeen met dat van de De Clercq's. Vader Eligius Delmotte (Ingooigem 14 augustus 1827 - 31 maart 1912), was net als zijn vader, een goed gereputeerd hoefsmid en herbergier. Hij hield er bovendien ook nog een boerenbedrijf op na. Hij was een imponerende, nobele verschijning die nog de adel en de trots van zijn afkomst over zich draagt. Hij wordt getrouw als boer Theus uitgebeeld in het boek Harmen Riels.

Op 30 september 1868 huwde Eligius Delmotte in Deinze met Constancia Maertens (Deinze 24 januari 1838 - Waregem 6 september 1913). Het gezin telde vijf kinderen: vier dochters en een zoon. Marie was de tweede en Alice de jongste van de meisjes. De moeder hield samen met een stel mooie dochters de herberg „In den Engel” open die, zoals men kan begrijpen, aantrekkingskracht uitoefende op het jonge mansvolk uit de streek. Ook de nog ongehuwde Frank Lateur was een geregeld bezoeker. Hij bleef evenmin als De Clercq onverschillig voor de aantrekkelijke Marie.

Op 25 augustus 1903 werd het huwelijk van de 26-jarige René De Clercq door Hugo Verriest ingezegend in Ingooigem.

In 1909 overleed Marie na een korte ziekte en liet hem met drie kleine kinderen achter. Zijn dichtbundel Uit de diepten (1911) leert ons hoe ontredderd hij was door de dood van zijn aanbeden vrouw. Door toedoen van beide families hertrouwde hij enkele maanden later met haar ongehuwde zuster Alice met wie hij ook drie kinderen kreeg.

Marie was René's eerste grote liefde. Dit blijkt uit het grote aantal brieven die ze naar elkaar schreven:

Ria Vervoort

René De Clercq ontmoette Ria het eerst bij de herdenking van de Gulden-sporenslag te Brussel en te Antwerpen op 10 en 11 Juli 1917. Op beide avonden sprak René de Clercq de herdenkingsrede uit. Op beide avonden ontmoette hij Ria, en reisde van Brussel naar Antwerpen met haar samen. En reeds twee dagen later, op 13 Juli, schrijft hij haar zijn eerste brief.

Het duurde nog een tijd vooraleer ze in elkaars nabijheid waren. René De Clercq was nog voor een paar maanden in Nederland en werd daarna conservator van het Wiertzmuseum in Brussel. Hij reisde veel voor optredens in Nederland en Duitsland.

Ria Vervoort was een ervaren pianiste uit Antwerpen. In 1924 komt ze bij hem samenwonen in Amsterdam, tot aan zijn dood in 1932. Ze leerde hem onder meer de beginselen van de muziektheorie aan. Ria werd heel oud, ze bewaarde heel haar leven het bureau van René De Clercq onaangeroerd en schonk het na haar overlijden aan ons museum waar het nu te zien is in zijn oorspronkelijke staat. Ze schonk ook haar briefwisseling van meer dan 1000 brieven tussen René en Ria aan ons genootschap .

Meer details over de briefwisseling tussen Ria en René kan je lezen in het boek van J. J. Wijnstroom, "René De Clercqs levensloop", in hoofdstuk 3, pagina 41: III. RENÉ DE CLERCQ SEDERT 1917. DE BRIEFWISSELING MET RIA.
De brieven waren een bron voor het schrijven van de Ria-liederen. De gescande brieven kan je hier vinden.

Activisme, veroordeling en ballingschap

Door zijn Vlaamsgezinde artikels in De Vlaamsche Stem werd hij in 1915 als leraar ontslagen. Dan trad hij toe tot het activisme en keerde in 1917 naar Vlaanderen terug als conservator van het Wiertzmuseum in Brussel en werd lid van de Raad van Vlaanderen onder Duits bewind. Na de oorlog werd hij, wegens zijn activisme, door het Belgische gerecht in 1920 bij verstek ter dood veroordeeld.

Hij week uit naar Nederland, waar hij in ballingschap leefde tot aan zijn dood op 12 juni 1932. Hij was nog geen 55 jaar oud.

Hij werd begraven in grond van de familie Pieck op het kerkhof van Lage Vuursche in Maartensdijk bij Utrecht. Dit is de grafrede van A. Jacob: Afscheid van René De Clercq, Toespraak aan de groeve te Lage Vuursche op 17 juni 1932, (Dr. A. Jacob).

Zijn graf en grafmonument

In 1982, vijftig jaar na zijn dood, werden het gebeente en het grafmonument naar zijn geboortedorp overgebracht. Het monument is het werk van de expressionistische Gentse kunstenaar Jozef Cantré. Het stelt de dichter voor die vol ontzag neerknielt in de “tuin” van Dietsland. Met het aangezicht naar de zon en het heelal gekeerd, drukt hij het boek De Noodhoorn tegen zijn hart. Met zijn linkerhand laat hij moeder aarde, zijn Vlaanderen, zijn Dietsland, niet los.

Zijn werk

De Clercq debuteerde in het spoor van Guido Gezelle met volkse, levenslustige en sterk ritmische gedichten op de natuur, de huiselijkheid en de ambachten: Gedichten (1907).

In Toortsen (1909) sympathiseert hij met het socialisme en schrijft hij heftige gedichten vol overtuigde sociale verontwaardiging.

De smart om de dood van zijn aanbeden vrouw resulteerde in Uit de diepten (1911). In deze periode schreef hij ook twee romans: Het Rootland (1913) en Harmen Riels (1913).

Bij het uitbreken van de oorlog viel hij in De zware kroon (1915) heftig uit tegen de Duitsers en betuigde zijn aanhankelijkheid aan België en aan de koning. In De Noodhoorn (1916) echter keerde hij zich tegen hen wegens de achteruitstelling van Vlaanderen en zette met laaiende hartstocht zijn volk aan tot strijd voor een vrije toekomst. In deze forse, opstandige strijdliederen, die herinneren aan de Geuzenliederen, bereikte hij het hoogtepunt van zijn kunst.

Zijn later werk omvat bijbelse, epische gedichten: Van aarde en hemel (1915), Tamar (1918) en Maria Magdalena (1919); liefdespoëzie: Het boek der Liefde (1921) en Meidoorn (1925); drie bijbelse treurspelen: Kaïn, Saul en David, Absalom (gebundeld in 1934) en verhalen: Het zonnefluitje onder pseudoniem H.C. Joesken (1926), Een wijnavond bij Dr Aldegraaf (1927) en Te lande (1928).

Méér dan 200 componisten uit Vlaanderen en Nederland, onder wie Emiel Hullebroeck, Lieven Duvosel, Flor Peeters, Lodewijk Mortelmans, Jef van Hoof en Catharina van Rennes hebben gedichten van De Clercq op muziek gezet en vele ervan behoorden al vlug tot het volksbezit. Denken we maar aan Tineke van Heule en Moederke alleen. Hij is na Guido Gezelle wellicht de meest verklankte dichter van Vlaanderen en Nederland.

De dichter was zelf, alhoewel muzikaal technisch minder geschoold, een begenadigd toondichter in de geest van het Duitse romantische lied. Tijdens zijn ballingschap in Nederland welden de melodieën spontaan in hem op en werd het componeren een echte passie (7 reeksen René De Clercq-liederen en Liederen voor Vlaanderen en Nederland).

Zijn gedichten zijn vandaag, in de 21ste eeuw, nog altijd te vinden in allerlei nieuw uitgegeven gedichtenbundels zoals bvb De Nederlandse poëzie van de 19de en 20ste eeuw in 1000 en enige gedichten van Gerrit Komrij (1979).

Het museum

Op zondag 9 juni 1991 werd het René De Clercqmuseum officieel geopend. “De vader van Tineke van Heule kreeg zijn Hemelhuis” blokletterde Gaston Durnez in de Standaard van 5 juni 1991.

Het museum bevindt zich in de gelijknamige straat, in het geboortehuis van de dichter. Het huisje uit 1790 werd door de gemeente aangekocht in 1979 en wettelijk beschermd bij KB van 27.09.1979. Onder leiding van Monumenten en Landschappen hebben de gemeentediensten het vakkundig gerestaureerd. De benedenverdieping verwijst naar de tijd van René De Clercq met de open haard in de woonkamer, de Leuvense stoof in de keuken en de bakoven waar soms nog brood of taart gebakken wordt. Ook de authentieke werkkamer uit Amsterdam is er ondergebracht.

De verdieping is omgevormd tot een moderne museumruimte waarin 16 wandplaten en 14 tafelkasten chronologisch het leven en werk van René De Clercq toelichten. Wie op een poëtische manier de dichter nog beter wil leren kennen, zal plezier beleven aan de videoclips Curriculum vitae en De Clercq van Deerlijk.

Bezoekers van 7 tot 77 krijgen er door enthousiaste gidsen, allen vrijwilligers, antwoord op de vragen: “Hoe leefden onze (over)grootouders?” en “Wie was René De Clercq?”.

In het gastenboek van het museum staan lofwoorden van bezoekers uit heel Vlaanderen en Nederland maar ook uit Duitsland, Estland, Ierland, USA en …Mexico. Enkele citaten: Dit kleine museum is een waardig juweel voor René De Clercq, een dichter van formaat omdat hij enkele onvergetelijke verzen heeft geschreven (Jozef Deleu). Een groot museum in een klein huisje. Het woord proficiat vinden we op elke bladzijde van ons gastenboek.

Curriculum van René De clercq,

film gemaakt door Armand Deknudt, grafiek van Gilbert Vandamme.