NEDERLAND, MIJN NEDERLAND

Nederland, mijn Nederland,
Hebt gij geen mannen meer
Voor wie gij alles, alles zijt,
Geloof, geluk en eer?

Heeft u de rust dan zoo beroest,
De weelde zoo verwend,
Dat gij in 't forsche voorgeslacht
Niet meer uw volk herkent?

Hebt gij geen jeugd, die bloeit en gloeit,
Die onbekommerd kampt,
En die niet al haar zinnen zet
Op huis, op erf en ambt?

Zoekt gij geen heil in eigen kracht,
In eigen geest en kunst?
Moet vreemden gij naar de oogen zien
En teren op hun gunst?

Nederland, mijn Nederland,
Zoo wordt het tijd, hoog tijd,
Dat gij de loomheid van u schudt
En trotsch zijt wat gij zijt.

Tijd ook dat gij met ooren hoort
Het scherpe Vlaamsch vermaan:
Gij zult uws broeders hoeder zijn
Of met hem ondergaan.



139 De Noodhoorn. Vierde uitgave, Amsterdam 1932, 160 p.
136 Het beste uit de gedichten van De Clercq, Zeist 1932, 196 p.
142 De Noodhoorns uitgegeven in 1940, 1943 en 1975, 186 p.
148 René De Clercq. Liederen, leeft! Sint-Niklaas 1977, 202 p.