OP! SCHROOMLIJKE REUS.

Op! schroomlijke reus en schrandere dwerg,
Bestormt bij nacht den heiligen berg,
Met hoog in de hand een laaiende toorts:
De warmte des werks of het licht des woords!
De bosschen loeien, de bergbron stuit:
Er door en er over met jubelgeluid!
Een afgrond, een rotsblok, een afgrond nog!
We tuimelen, storten, maar stijgen toch!
Verstomd vlucht de donkere geest van den nacht
En dekt zijn gelaat voor die gloeiende pracht.
Reeds schemert de kruin, daar schiet de top,
Daar ijlen wij mede ten hemel op.
Wij zijn er, en plots, met gebogen hoofd,
Met hijgende borst en de toortsen gedoofd,
Begroeten wij plechtig den dageraad
De zon des heils die niet ondergaat.



82 Toortsen, Amsterdam (S.L.Van Looy) 1909, 92p.