ALS NU DEES HERFST.
Als nu dees Herfst zoo helder maalt met milde kleuren,
Dat elke beukenlaan vol roode zijde ruisch'
En gouden balken roeren in mijn grauwe huis,
Zal ik dien andren Herfst vergeten, en niet treuren?
Vergeten, nooit! Maar wanhoop halen in mijn deuren
En met mijn kruisen knielen, kranke, voor het kruis?...
Nog leeft mijn boom, al zijgt 't geblaarte op windgesuis,
Nog blijft hij, breed, zijn hoofd naar zonnen hooger beuren.
O Vrouwe, die mij kracht in schoonheid hebt geleerd,
En door uw schoonheid en uw wonderklare waarde
De schoonheid van mijn ziel onschatbaar hebt vermeerd,
Naar U, die 'k levend in mijn beste hart bewaarde,
Staan stadig mijn gedachte en al mijn hoop gekeerd.
72 Uit de diepten, Amsterdam (S.L Van Looy) 1911, 85 p.