BELGICISTENMOED
Het is geschied. Hoe kon het anders?
De patriotten-vaderlanders,
de praatsman-staatsman en de rest
zijn met de lafsten laf gebleven.
Dat zet de kroon op hun laf leven.
Dat zijn de lauwaards op hun best.
Hoe zou de baatzucht edel denken?
Hoe zou de slaafschheid vrijheid schenken?
Hoe zouden Belgen Vlaming zijn?
Verwacht niets groots van kleine menschkens.
Vlaamsch recht? Dat komt, dat komt allengskens,
maar eerst als schaduw, eerst als schijn.
O aartspartijdige partijen,
wat goeds kan ooit voor 't volk gedijen
uit uwe dienaars, niemands al?
Die daar te Brussel zijn gezeten
op hoogen stoel, zijn lang vergeten
als onze naam nog sterken zal.
Houdt Borms gevangen, houdt verbannen
de trouwe, kloeke, stoute mannen,
die daden binden in hun woord.
Van aan den IJzer tot de Schelde
wordt weer de naam van Artevelde
door honderdduizenden gehoord.
Dient vrij den staat om roofsche renten,
viert mee voor oorlogsmonumenten,
bedrukt het land met schreeuwerig brons,
zingt Brabançonnes als nooit tevoren:
het Volk is lang voor u verloren;
de jeugd is ons, de geest is ons.
Wordt gij ooit wijs, het komt te spade.
Wij bieden strijd en geen genade,
een strijd om recht en niet om buit.
In 't schandfeest om een eeuw Vlaamsch lijden
zal wraak neerbranden en bevrijden.
Uw schaal gaat op, uw rijk is uit.
69 Nagelaten Gedichten, Amsterdam (G. Van Soest) 1937, 95 p.
92 De Noodhoorns uitgegeven in 1940, 1943 en 1975, 186 p.