BODEN
Mijn liederen zijn in 't gejoel des winds
Een scheurende wolk van trekkende vogelen.
Zij willen hier, zij willen ginds,
Slaan ruischend hun sterke vlogelen.
Mijn liederen tuimlen, in forsche vaart,
De zon in 't gezicht, de hemelen open,
Alover Brabant, Vlaanderenwaart,
Met een stroom van leven en hopen.
Als de wind scherp waait en de zon klaar schijnt
En er ruischt een geweld in de noordluchtstreken,
Mijn liederen, Vlaanderen, mijn liederen zijn 't,
't Is uw Lente die door komt breken.
52 De Noodhoorn. Vaderlandsche liederen, Utrecht 1916, 63 p.
28 Vaderlandsche liederen, Volksuitgave, Anderlecht 1917, 48 p.
42 De Noodhoorn. Tweede uitgave, Tielt en Amsterdam 1927, 98 p.
51 De Noodhoorn. Vierde uitgave, Amsterdam 1932, 160 p.
68 De Noodhoorns uitgegeven in 1940, 1943 en 1975, 186 p.