DAGERAAD.
De wolken liggen in lagen
van balken op balken gespreid,
met gouden beslag beslagen,
en blauwe belegsels beleid.
Roosgele glabben en kerven
gaan beurtelings open en dicht.
Nog nauwlijks geboren, sterven
te zamen, schaduw en licht.
En alle de wolken gloeien
van boven tot beneên.
En vlakker, al vlakker, vloeien
ze in goudene waters uiteen.
De zonne wankelt en wiggelt
op 't klinkklaar koperen veld,
met rozige reten doorricheld,
En speierende spelden doorspeld.
Nu wappert in vurige vouwen
de vlammende morgenvlag,
en de schamele boomen aanschouwen
den heerlijk rijzenden dag.
121 Natuur, St.-Martens-Latem (De Praetere) z.j. (1903), 128 p.
104 Gedichten, Amsterdam (S.L. Van Looy) 1907, 224 p.
114 Gedichten, tweede vermeerderde druk, Amsterdam 1911, 242 p.
119 Gedichten, derde vermeerderde druk, Amsterdam 1918, 305 p.
31 Het beste uit de gedichten van De Clercq, Zeist 1932, 196 p.
35 René De Clercq. Liederen, leeft! Sint-Niklaas 1977, 202 p.