DAT GIJ DE ZON DOET SCHIJNEN
Dat gij de zon doet schijnen
voel ik wel.
De witte wolkgordijnen
blinken hel.
De blauwten staan daartusschen
zoo hoog, zoo zacht, zoo rein...
Ik wou den hemel kussen
en bij mijn liefste zijn.
199 Het boek der liefde, Amsterdam (J.M. Meulenhoff) 1921, 269 p.