DAT IS DE HOOGE VLUCHT DER LIEFDE

Dat is de hooge vlucht der Liefde
op den vleugelslag des lieds,
dat alles, van haar voet gestooten, viel naar onder:
golvenzeeën, menschenzeeën,
wijde wateren, zware weeën...
Goudnevel ruischte om nood. Krijg zelf was niets,
en de aarde
staarde
naar onze vaart door 't blauw, als naar een wonder.



245 Het boek der liefde, Amsterdam (J.M. Meulenhoff) 1921, 269 p.