DE DUITSCHE HOORNEN.
Hoort gij de duitsche hoornen toeten,
hoort gij de pijpers in 't gehucht?
Werpt nu de klompen van de voeten,
werpt nu de voeten in de lucht!
Jongens en meisjes,
meisjes en jongens,
jongens en meisjes van 't gehucht!
Heupjeswiegend vooruitgetreden,
Jan naar Jelle, Trien naar Pier!
Vat uwe maatjes om de leden,
draait en zwaait in hupschen zwier.
Jongens en meisjes,
meisjes en jongens,
jongens en meisjes van pleizier.
Zou men niet mogen een glaasje drinken?
Heeft men daarom den drank in 't hoofd?
Zou men niet mogen een meisje winken?
Heeft men daarom den trouw beloofd?
Jongens en meisjes,
meisjes en jongens,
jongens en meisjes, hoofd bij hoofd!
Zie maar die oudjes lachen, lonken,
zaten niet altijd zoo gerust.
Hebben gedanst en ook gedronken,
hebben gevrijd en ook gekust.
Jongens en meisjes,
meisjes en jongens,
jongens en meisjes, jeugd is lust!
Eer de pijpers en hoornen zwijgen,
gaan de paren niet uiteen.
Hupsa! die geen lief kan krijgen,
moet maar dansen op één been.
Jongens en meisjes,
meisjes en jongens,
jongens en meisjes, nog niet scheên!
178 Gedichten, Amsterdam (S.L. Van Looy) 1907, 224 p.
192 Gedichten, tweede vermeerderde druk, Amsterdam 1911, 242 p.
250 Gedichten, derde vermeerderde druk, Amsterdam 1918, 305 p.
59 Het beste uit de gedichten van De Clercq, Zeist 1932, 196 p.
67 René De Clercq. Liederen, leeft! Sint-Niklaas 1977, 202 p.