DE EENDEN.

Het avondt grijze-lijze;
de lucht is koel;
processiewijze
gaan de eenden uit den poel.
Geen happen nu, geen wroeten,
geen kwakend hennengroeten;
maar kop heel hoog, en kuit heel laag,
gewichtig-traag,
met vasten val van roode voeten,
en spannend vlies van teen tot teen,
draai-waggelen ze achtereen.
Voorop de woerd, licht te onderkennen
aan breê gestalte en statigheid,
een glanzig-groenen kop, en glanzig-groene pennen
op grauwe pluimkes plat geleid.
Hij steekt den weg uit, metend
zijn stap, door aarde en stroo, langs kot en stal;
en treedt, en trapt, en kijkt niet om, wel wetend
dat heel zijn volkje volgen zal.
En wit en bruin, met stof bespikkeld,
daar komen ze ook, op manke maat,
zoo goed het gaat,
gat-op, gat-neer, gewringewrikkeld;
en geene en druischt, en geene en draalt,
noch overschrikkelt,
noch achterhaalt.
En nog, én nog, én nog! Ze trekken,
een heele reke gele bekken.
Een oude goele, met haar broed,
sluit stom den stommen stoet.
De kiekskes, drollig,
wollig-
wit,
verlengen, in 't kleene,
't ééne
gelid.
Van jongs af wijs bedijgend
staartwippelen ze zwijgend.
Tot zelfs de kale kakkernest
haasthuppelt bij de rest.
Om heel het hof, zoo gaan ze, komen
en gaan ze, in rang,
hun vromen
ommegang.
Dan, al opeens, het waait, het donkert in hun veeren,
de lange lijne kronkelt krom,
en woerd, en eend, en kieken keeren
den schuurhoek om.



67 Gedichten, Amsterdam (S.L. Van Looy) 1907, 224 p.
74 Gedichten, tweede vermeerderde druk, Amsterdam 1911, 242 p.
79 Gedichten, derde vermeerderde druk, Amsterdam 1918, 305 p.
24 Het beste uit de gedichten van De Clercq, Zeist 1932, 196 p.
28 René De Clercq. Liederen, leeft! Sint-Niklaas 1977, 202 p.