DE RAVEN.
Uit de bosschen, logge raven,
Overhaast, overtuimelt de velden.
Veel lijken liggen onbegraven,
Lijken van schurken en helden.
Kromt uw krallen, uw bekken van stalen hoorn;
Tuimelt en krast,
Menschen versmullend als kiemend koorn;
Een keizer vergast.
Roem moest hij Duitschland brengen;
Schande bracht hij en nood.
Een knechttrouw volk met een vrij volk mengen
Dat kan slechts dood.
Met de sterksten zou hij beginnen,
Met de zwaksten is 't gebeurd.
Gelijk de steenraaf een lichaam scheurt,
Scheurt hij de huisgezinnen.
Zijn er geen moeders in dat land
Van woestontbonden krijgers?
De zonen groeien op tot tijgers.
Zijn er geen moeders in dat land;
Zijn er geen vaders bezorgd om hun huis;
Geen oogsten te zamelen, geen hongers te spijzen?
Zijn er geen brouwers, werkers, wijzen?
Zijn er geen kristnen beschaamd voor het kruis?
Ijzeren volk, wat baat u
Die zwerm ulanen en spionnen,
Uw trotsch helmen en donkere kanonnen?
De wereld veracht, de wereld haat u.
Wie daar sterven, sterven te vroeg.
De landman heeft geen spaden genoeg
En de grond is hard om graven.
Hoort, de raven!
De Vlaamsche Stem dd 15 april 1915
Tweede Koning Albert nummer