DE STONDEN, EENZAAM DOORGEBRACHT
De stonden, eenzaam doorgebracht,
dat ik u missend ben en zuchtend,
zijn als de schemer vóor den uchtend,
na klaren, zwaren zomernacht.
Gelijk de bloemen, die daar hangen,
vol blauwen dauw naar zonne doen,
zoo blijf ik naar uw zoeten zoen,
mijn lieve, en naar uw blik verlangen.
Maar als uw komst den dag verheugt
en alle heemlen rozen dragen,
dan kleurt een zelfde welbehagen
en zelfde gloed mijn hooge jeugd.
66 Het boek der liefde, Amsterdam (J.M. Meulenhoff) 1921, 269 p.