DE VUURPROEF
Lachend ter helling van een vuurberg spreidt
Gij volle velden arbeids, gaarde aan gaarde;
Uw volk is goed, mijn land, gelijk uw aarde.
Barst telker eeuw de grond tot roode golven,
Uit puin en smart wordt noest weer opgedolven
De wondre schat van uw blijmenschlijkheid.
Wijl zon tot zich weer haalt den troost der tranen,
Slaan zaaiers vóór zich gulden bogen granen;
Wagens en schepen roeren bij de brug;
Naast vunz'ge balken, traagzaam aan 't vermolmen,
Plant wie zijn huis herbouwde een trots van olmen
Den vuurberg op den rug!
Ik zie de dorpen, ruischend uit hun loomheid,
In stouter wetendheid en vrijer vroomheid
Hartopen langs den breeden weg gebouwd,
Die gouw aan gouw verbindt met zulke banden
Als kloeke geesten aan gespierde handen
Tot macht van eendracht hebben toevertrouwd.
Steden daarboven voel ik levenskrachtig,
Den grooten nood, de grooter daad indachtig,
Met hunne torens in de hoogte gaan,
En zonder deemoed, zonder donkren waan,
Eêltrotsch om zelfbevochten zegeszegen
Veel sterke menschen hoog en schoon bewegen.
47 De zware kroon. Verzen uit den oorlogstijd, Bussum 1915, 58 p.