DE WERELD IS BOOS.

De wereld is boos, de wereld is valsch.
Haar wervelen plooit den onschuldigen hals
En stijft een die rechtgaat in onrecht. Geld
Is de god waar men goodjes mee koopt, en stelt
Op een pronkblad. Knielt! Geen knielen verlaagt
Wie buigend het hoogste bedoelt.... en slaagt.
O gouden kapellen, zoodra ge niet vliegt,
Zijt ge rupsen weer, kruipt en kuipt en liegt.
Veracht wie zoo rijst, veracht wie berust,
Maar zorgt voor het zijne en maar lust zijn lust;
Wie een kringmuur trekt om zijn vrouw en zijn vreugd,
En zijn kinderen prijst de profijtige deugd!
Is het volk zonder werk? Is het kwaad aan 't bewind?
Wat nood? Zijn erf zal hij schutten voor wind,
En rankelen roosjes in zijn tuin,
Al steden storten tot stof en puin.



69 Toortsen, Amsterdam (S.L.Van Looy) 1909, 92p.