DEN BRAVE DIE ZWOEGEND.

Den brave, die zwoegend zijn brood niet wint,
Wat is hem vriend, wat vrouw of kind?
Zijn vriend heeft genoeg met eigen nood.
Zijn vrouw is een last en zijn kind zijn dood.
Rampzalig! Rampzaliger nog, wie dan
Zijn waardigheid voelt van mensch en man;
Wie, niets bezittend, toch iets wil zijn,
En zijn schaamte verbergt in den lach der pijn!
Dat anderen spreken van moed en geduld,
Van hulp en van hoop, van plicht en van schuld!
Een hoon is hun aalmoes, een vlek is hun traan.
Zijn werk wil loon, en zijn loon bestaan.
Dan eerst wordt de arbeid hem edele vreugd,
Blijft waarheid waarheid, en deugd nog deugd;
Dan eert hij zijn vrouw, dan aanbidt hij zijn kind,
En gelooft in God die de menschen bemint.



30 Toortsen, Amsterdam (S.L.Van Looy) 1909, 92p.
92 René De Clercq. Liederen, leeft! Sint-Niklaas 1977, 202 p.