EEN DRAVENDEN RUITER.

Een dravenden ruiter, een groetende deern,
Vruchtfeesten, dansen, stoeten zie 'k geern;
Geern kruisen en vanen en stom gedrang
Voortzeilen in statigen ommegang;
Een berechting klinkend ten kranke gaan
Of een treurenden molen te schranke staan.
Mij gaadt het, den ouden trant getrouw,
't Gesnok en 't geklak van een handgetouw,
De hamers op staal, de vlegels op koorn,
De bolders bij vallende kegels te hoor'n.
Een kaafkleed, een hangklok, een eiken kast,
Een vuurpot om u te reiken, gast,
Oud volk, een oud vooisken, een rimpel, een plooi
In voorhoofd of muts, hoe simpel, hoe mooi!
O mijn buiten, mijn klompen, Gezelle, "het Gers",
En, nieuw in mijn hoofd, een geweldig vers!



50 Toortsen, Amsterdam (S.L.Van Looy) 1909, 92p.