GIJ KWAAMT TOT MIJ ALS EEN STRAAL UIT DE ZON
Gij kwaamt tot mij, als een straal uit de zon,
morgenschoon en zuiver.
Gij kwaamt tot mij, als een straal uit de zon,
maar zacht dat mijn hoop er in kijken kon.
Gij bracht tot mij het bloeiende woord,
waarom ik hijg en huiver.
Ik heb een springende bloem gehoord,
en hoor ze voort, hoor ze voort.
11 Het boek der liefde, Amsterdam (J.M. Meulenhoff) 1921, 269 p.