HET IS NOG MAAR EEN DAG GELEÊN

Het is nog maar een dag geleên.
Tusschen twee buien heb ik gesneên
heide, bloeiende heide.
Ik zag het de paarsche bloemekens aan:
ze wouen op Ria's kamer staan.

Droppen hingen als traantjes lauw.
Tusschen twee wolken dreef wat blauw,
heide, bloeiende heide.
En telkens ik kwam, met een handvol kruid,
danste de zon haar kijkers uit.

Een twijgje kreeg ik op mijn vest.
Tusschen twee kussen ging dat best.
Heide, bloeiende heide.
Of het nu Herfst of Winter wordt,
er bloeit in mijn hart en nooit verdort
heide, bloeiende heide.



121 Het boek der liefde, Amsterdam (J.M. Meulenhoff) 1921, 269 p.