HET PUITEKEN.

Geen kloef en kletst er
in 't krakende kruid,
of, plompe! daar pletst er
een puiteken uit.

Het dompelt in 't water
zo potig te per,
en een kringetje gaat er
een voetje ver.

Het schiet hem zo stille
en het rept meteen
zijn buik en zijn bille
en zijn achterbeen.

Het strekt hem en strijkt, en
hoe dieper het duikt,
hoe lomper het lijkt, en
hoe dikker gebuikt.

Het stribbelt en strevelt,
en, eer ge 't ziet,
daar kruipt het en krevelt
in 't roerende riet.

En maak maar gedruis, en
stamp maar een keer:
het zit in zijn kluis en
't en toont hem niet meer.



20 Natuur, St.-Martens-Latem (De Praetere) z.j. (1903), 128 p.
18 Gedichten, Amsterdam (S.L. Van Looy) 1907, 224 p.
20 Gedichten, tweede vermeerderde druk, Amsterdam 1911, 242 p.
22 Gedichten, derde vermeerderde druk, Amsterdam 1918, 305 p.
17 Het beste uit de gedichten van De Clercq, Zeist 1932, 196 p.
12 René De Clercq. Daar is maar één land.... Hasselt 1964, 76 p.
21 René De Clercq. Liederen, leeft! Sint-Niklaas 1977, 202 p.