HOOR DAT WOELGERUISCH.

Hoor dat woelgeruisch van zee,
Zwaar als nooit een landgeluid gaat,
Wat's op donker menschenwee
Licht dat gloeizont en weer uitgaat?
Ach, en rugwaarts roeien wij
Baak en hulp en hoop voorbij.

Wat wij laten ligt reeds ver;
Nauw bereikbaar 't vreemd betrachten.
Breekt de hemel met geen ster
Door ons snelle wolkgedachten,
Voort, op elken storm bereid!
Ook de nood heeft heerlijkheid.



28 Uit de diepten, Amsterdam (S.L Van Looy) 1911, 85 p.