HUN UITTOCHT
Het volk staat voor zijn deuren,
De heeren trekken er uit.
Er waaien Vlaamsche kleuren.
Thijl speelt de fluit.
Trotsche gekken,
Walebekken,
Zoo kaal vertrekken?
Wacht een wijl,
Zegt Thijl.
Ze zouden u niet herkennen, heeren,
Moest gij in Frankrijk arriveeren
Met zakken leeg en handen ijl.
Tot loon van uwe daden
Zal men u flink beladen.
Bindt fransche uithangborden
Den heeren om den hals.
Zij moeten knechten worden,
Al doen zij nog zoo valsch.
En stopt er bundels wetten bij,
Een rommel fransche schrijverij,
Dokumenten, stafrapporten;
Laat er maar op nederstorten
Volle kasten,
Gouden kwasten,
Pronkmedaljes, eeredegens,
't Overschot der kruiskensregens,
Ministersteek, narrenkap,
De heele koburgkoningschap.
En wat ze niet kunnen dragen
Gooit alles op een wagen.
Het volk staat voor zijn deuren,
De heeren trekken er uit;
De heeren dragen en sleuren;
Thijl speelt de fluit.
Arme slekken,
Kijk ze trekken,
Kijk ze sleepen wat ze kunnen!
Oude gewoonte! lacht Thijl.
Wij moeten hun het vrachtje gunnen.
En: adies, adies! lacht Thijl.
Nu kunnen wij, met bier en wafelen,
Eens rustig tafelen.
Timmerman, hang onderwijl
Het hek aan een nieuwen stijl!
126 De Noodhoorn. Vierde uitgave, Amsterdam 1932, 160 p.
83 De Noodhoorns uitgegeven in 1940, 1943 en 1975, 186 p.