IK BEN GELIJK DE KNAAP.
Ik ben gelijk de knaap, die - als hij stout
Een houtklomp wil doen zinken in den vijver,
En hem, vol onverdroten-taaien ijver,
Met eenen rietstok onder water houdt -
Verwonderd is omdat de logge drijver,
Zoohaast hij maar een oogwenk elders schouwt,
Naar boven wipt, en pomplend pocht: ik blijf er!...
Hij kent 't verschil niet tusschen steen en hout!
Zoo had ik vele, veel herinneringen,
Die spoorloos in den effen Niet vergingen,
En waar geen enkele van meer boven kwam.
Maar als ik mijne liefde in handen nam,
En wierp waar vreugd en lust er over schoven,
Zwom steeds, ik weet niet hoe, die liefde boven.
59 Echo's, Gent (A. Siffer) 1900, 131 p.