IK VOEL HET AAN UW HANDEDRUK

Ik voel het aan uw handedruk,
uw blik, het blozen van uw wang:
Gij zijt het nieuw, het groot geluk,
waarnaar ik trachtte, jarenlang.

Gij zijt het hijgen van mijn borst.
Gij zijt het branden van mijn hart.
Gij zijt mijn honger en mijn dorst,
mijn zoetste vreugd, mijn wrangste smart.

Gij zijt het leven dat ik min.
Gij zijt het wonder dat ik wensch.
Door u veredelt zich mijn zin.
Door u word ik een ander mensch.

Dreige de wereld, woest en valsch,
met donkren storm van nijd en waan,
ik zal u heffen om mijn hals
en, juichend, dragen door 't orkaan.



33 Het boek der liefde, Amsterdam (J.M. Meulenhoff) 1921, 269 p.