IK BEN ZOO ÉÉN MET U.
Ik ben zoo één met u, zoo innig eigen!
Ik merk uw lach door strenger plooi gebroken,
Begrijp uw woord slechts halvling uitgesproken
En lees uw diepste denken in uw zwijgen.
Ik ken uw hart, zijn hopen, haken, neigen,
Dat gouden hart zoo heimelijk verstoken.
Uw fijne ziel, voor anderen gedoken
Voel ik mij zacht als zonnelicht doorzijgen.
Ik ben zoo één met u, zoo eigen innig;
En gij zoo goed, zoo goddelijk aanminnig,
Wordt door mijn zijn aleveneens bewogen.
Mijn donker doel is klaar voor u gerezen
En mijne ziel doorspeelt uw helder wezen
Gelijk mijn beeld het maantje van uwe oogen.
18 Ideaal. Een sonnettenkrans, Gent (A. Siffer) 1900, 60 p.
58 Uit zonnige jeugd, Amsterdam z.j. (1916), 75 p.
175 Gedichten, derde vermeerderde druk, Amsterdam 1918, 305 p.