IN SCHOONHEID SLAAPT MIJN UITGELEZENE
In schoonheid slaapt mijn uitgelezene,
stil, gelijk de vijver droomt,
wanneer geen wind de kruinen van de berken wiegelt
en klaar in 't water staan de neergerezene
torens en 't geboomt.
Mijn uitgelezene slaapt en haar gelaat weerspiegelt
de rijke hovingen en gouden beelden
van ons geluk.
Zal ik haar wekken, die zoo liefelijk ligt
in onbewuste
nageneuchte van de reinste weelden?
het wagen hare wangen streelend aan te raken?
nemen hare hand tot warmen druk,
dat openbloeien de oogen, die ik sluitend kuste?
In schoonheid slaapt mijn liefste. Schooner dan de dag
is haar gezicht.
Haar ziel doorgeurt de rozen van haar zoeten lach.
Aanschouw, zij voelt, zij hoort mij denken. Ach,
ik vrees zij zal ontwaken
en merken al het teedere, dat ik liefst verborg.
Mijn uitgelezene, wel te ruste.
Ik ben uw zorg.
96 Het boek der liefde, Amsterdam (J.M. Meulenhoff) 1921, 269 p.
150 Het beste uit de gedichten van De Clercq, Zeist 1932, 196 p.