KAIN.
De donkre Kain stond den hemel aan te gluren,
Die droevig grijs en grauw het stille dal omving;
Nog schemerden ginds ver twee geluwe offervuren
Wier dunne rook zich oploste in de schemering.
Daar naderde uit de weide een witte schapenkudde,
En Abel bracht zijn broêr een gullen avondgroet.
Strak staarde die hem na, terwijl hij 't hoofd traag schudde;
Dan keek hij 't Westen in, en 't Westen zat vol bloed.
Rood hing de ronde zon in al dat bloed te blinken,
En Kain blikte ze aan met zonderlingen lust,
En zag ze noode van den bruinen bergtop zinken...
Sinds dezen avond sliep hij nimmermeer gerust.
100 Echo's, Gent (A. Siffer) 1900, 131 p.