LANG KIND TE ZIJN, LANG KIND TE ZIJN
Lang kind te zijn, lang kind te zijn,
het harteke op het handekijn,
de haren wild, het mondje rood,
en de oogen groot!
Den man geheugt
het hooge dansen in de vreugd,
het scherpe gillen in de pijn.
Zoo menig, groeit het kind er uit,
verkwikt, verwarmt noch jonge bruid
noch oude wijn.
Het hart verdort, de dag verbloedt.
Ach, in den purpren avondgloed,
wat roze nog van morgenschijn!
Lang kind te zijn!
47 Het boek der liefde, Amsterdam (J.M. Meulenhoff) 1921, 269 p.
146 Het beste uit de gedichten van De Clercq, Zeist 1932, 196 p.
184 René De Clercq. Liederen, leeft! Sint-Niklaas 1977, 202 p.