MORGEN, MORGEN

Morgen, morgen!
Ik zal haar morgen zien,
zien en zoenen.
De zon blijft lang hard goud, de groenen groenen.
Ik vlij me vroeg te bed. Rust komt misschien.

Verlangens zoete toover
houdt mij voor haar vriendelijk gelaat,
en slaap gaat over;
zoodat ik onderscheid hoe in het hooge loover
een late vogel slaat.

Nu wordt het stil. De zon is neder,
zoekt rozen voor ons uit en heerlijk weder.
Donkerende boomen brengen mij den nacht.
Schoon lief, slaap zacht.



109 Het boek der liefde, Amsterdam (J.M. Meulenhoff) 1921, 269 p.