NATUUR, ONUITPUTBARE.

Natuur, onuitputbare levensbron,
Wat een licht, wat een warmte in uw heilige zon!
Hoe wentelt zich de aarde door zuivere lucht
Met landen en zeeën, vol dier en vrucht!
En hoe heerlijk de mensch, tot haar koning gewijd,
Alordnend, almogend daartusschen schrijdt!
Uit Eden verdreven, geniet hij geen rust
Eer hij de aarde naar Eden hervorme. Bewust
Van zijn godlijken oorsprong, heft hij het hoofd
Met het scheppende brein dat geen macht hem ontrooft.
Laat goden ook dondren, hij plooit geen rug.
Hij wil en hij wint eens Eden terug.
Door de kracht der natuur, door den menschlijken geest
Wordt de wereld zoo schoon als zij ooit is geweest;
En de groote Verworpeling stijgt en snelt
Waar Jahve hem zeegnend in staat herstelt.



81 Toortsen, Amsterdam (S.L.Van Looy) 1909, 92p.
96 René De Clercq. Liederen, leeft! Sint-Niklaas 1977, 202 p.