NIEUW LEVEN.
Dood schijnt voor mij wat ik voorheen gevoelde:
Het is me alsof het leven pas begon
En alle wezen opsprong, lachte, joelde,
Om de eerste vrijheid die het wederwon.
Nu rijst de dag dien mijne ziel bedoelde,
De hooge dag vol zegen en vol zon;
Nu wordt de wereld die mijn geest doorwoelde,
Die uit mij wilde en die 'k niet scheppen kon.
En 't Woord dat ik moet zingen, roepen, schreeuwen,
Het Woord vol liefde en levensovervloed,
Vol wildheid, ruwheid, trots en overmoed,
Het Woord dat uitklinkt over duizend eeuwen,
Dat Woord, mijn Woord, mijn machtig godlijk Woord,
Draagt uwen naam op breede vleuglen voort!
52 Ideaal. Een sonnettenkrans, Gent (A. Siffer) 1900, 60 p.
68 Uit zonnige jeugd, Amsterdam z.j. (1916), 75 p.
189 Gedichten, derde vermeerderde druk, Amsterdam 1918, 305 p.