Paulina Justina Gheysens (1836-1906), moeder van René De Clercq.
Met zijn eerste vrouw Cordula D’heijgere kreeg hij zes kinderen.Het vijfde kind, Elodie (†3.1.1863), stierf bij de geboorte evenals het zesde kind, Jules (†7.12.1863). Vijf dagen later stierf ook moeder Cordula. Wat is zo’n gezin zonder moeder? Charles hertrouwde met Pauline Gheysens met wie hij nog eens tien kinderen kreeg. Samen zestien kinderen van wie René De Clercq de voorlaatste was. Na de geboorte van het laatste kind, Rachel, verhuisde Charles naar de herberg De Valke op de hoek van de Harelbekestraat en de Kleine Pontstraat, nu Commandant Edmond Ameyestraat.
René De Clercq als eerstejaarsstudent.
Toen hij in de vierde Latijnse zat, stierf zijn vader. Toch zou hij verder kunnen studeren, alhoewel het voor de moeder hard werken was om het studiegeld bijeen te krijgen. Moeder hoopte haar zoon ooit eens als priester te zien. Na de collegejaren studeerde hij verder aan de (Franstalige) universiteit van Gent, eerst voor geneesheer. Na een mislukt jaar volgde hij Germaanse filologie. Universitaire studies waren het voorrecht van een Franssprekende elite in Vlaanderen. Moeder De Clercq zou zich als weduwe kromwerken om de studies te kunnen betalen.
Hij promoveerde tot doctor in de Germaanse filologie in Gent met een proefschrift over Guido Gezelle. Hij was achtereenvolgens leraar in Nijvel (waar hij August Borms als collega had), in Oostende en in Gent.
Bij de inval van de Duitsers op 4 augustus 1914 vluchtte hij, zoals méér dan één miljoen Belgen, met zijn gezin naar het neutraal gebleven Nederland. Hij werd leraar aan de Belgische school in Amsterdam en redacteur van De Vlaamsche Stem, het dagblad voor de Vlaamse vluchtelingen in Nederland.
Marie Delmotte.
René De Clercq, rond 1905.
Het gezin De Clercq met Renés tweede vrouw Alice kort na hun huwelijk in 1910. 1905.
René De Clercq en Ria Vervoort.
Het duurde nog een tijd vooraleer ze in elkaars nabijheid waren. René De Clercq was nog voor een paar maanden in Nederland en werd daarna conservator van het Wiertzmuseum in Brussel. Hij reisde veel voor optredens in Nederland en Duitsland.
Ria Vervoort was een ervaren pianiste uit Antwerpen. In 1924 komt ze bij hem samenwonen in Amsterdam, tot aan zijn dood in 1932.
Ze leerde hem onder meer de beginselen van de muziektheorie aan.
Ria werd heel oud, ze bewaarde heel haar leven het bureau van René De Clercq onaangeroerd en schonk het na haar overlijden aan ons museum waar het nu te zien is in zijn oorspronkelijke staat. Ze schonk ook haar briefwisseling van meer dan 1000 brieven tussen René en Ria aan ons genootschap .
Meer details over de briefwisseling tussen Ria en René kan je lezen in het boek van J. J. Wijnstroom,
"René De Clercqs levensloop", in hoofdstuk 3, pagina 41: III. RENÉ DE CLERCQ SEDERT 1917. DE BRIEFWISSELING MET RIA.
De brieven waren een bron voor het schrijven van de Ria-liederen.
De gescande brieven kan je hier vinden.
Hij werd begraven in grond van
de familie Pieck op het kerkhof van Lage Vuursche in Maartensdijk bij Utrecht. Dit is de grafrede van A. Jacob:
Afscheid van René De Clercq, Toespraak aan de groeve te Lage Vuursche op 17 juni 1932, (Dr. A. Jacob).
In 1982, vijftig jaar na zijn dood, werden het gebeente en het grafmonument naar zijn geboortedorp overgebracht. Het monument is het werk van de expressionistische Gentse kunstenaar Jozef Cantré. Het stelt de dichter voor die vol ontzag neerknielt in de “tuin” van Dietsland. Met het aangezicht naar de zon en het heelal gekeerd, drukt hij het boek De Noodhoorn tegen zijn hart. Met zijn linkerhand laat hij moeder aarde, zijn Vlaanderen, zijn Dietsland, niet los.
Jozef Cantré (1890-1957) kapt het grafmonument van zijn vriend René in een pakhuisje aan de gedempte bierhaven van Rotterdam. Het beeld werd op 19 september 1936 onthuld op het stemmige kerkhofje van Lage Vuursche (prov. Utrecht) en in 1982 samen met het stoffelijk overschot overgebracht naar De Clercqs' geboortedorp Deerlijk.
Toortsen (1909) sympathiseert hij met het socialisme en schrijft hij heftige gedichten vol overtuigde sociale verontwaardiging.
De smart om de dood van zijn aanbeden vrouw resulteerde in Uit de diepten (1911). In deze periode schreef hij ook twee romans: Het Rootland (1913) en Harmen Riels (1913).
Bij het uitbreken van de oorlog viel hij in De zware kroon (1915) heftig uit tegen de Duitsers en betuigde zijn aanhankelijkheid aan België en aan de koning. In De Noodhoorn (1916) echter keerde hij zich tegen hen wegens de achteruitstelling van Vlaanderen en zette met laaiende hartstocht zijn volk aan tot strijd voor een vrije toekomst. In deze forse, opstandige strijdliederen, die herinneren aan de Geuzenliederen, bereikte hij het hoogtepunt van zijn kunst.
Zijn later werk omvat bijbelse, epische gedichten: Van aarde en hemel (1915), Tamar (1918) en Maria Magdalena (1919); liefdespoëzie: Het boek der Liefde (1921) en Meidoorn (1925); drie bijbelse treurspelen: Kaïn, Saul en David, Absalom (gebundeld in 1934) en verhalen: Het zonnefluitje onder pseudoniem H.C. Joesken (1926), Een wijnavond bij Dr Aldegraaf (1927) en Te lande (1928).
Méér dan 200 componisten uit Vlaanderen en Nederland, onder wie Emiel Hullebroeck, Lieven Duvosel, Flor Peeters, Lodewijk Mortelmans, Jef van Hoof en Catharina van Rennes hebben gedichten van De Clercq op muziek gezet en vele ervan behoorden al vlug tot het volksbezit. Denken we maar aan Tineke van Heule en Moederke alleen. Hij is na Guido Gezelle wellicht de meest verklankte dichter van Vlaanderen en Nederland.
De dichter was zelf, alhoewel muzikaal technisch minder geschoold, een begenadigd toondichter in de geest van het Duitse romantische lied. Tijdens zijn ballingschap in Nederland welden de melodieën spontaan in hem op en werd het componeren een echte passie (7 reeksen René De Clercq-liederen en Liederen voor Vlaanderen en Nederland).
Zijn gedichten zijn vandaag, in de 21ste eeuw, nog altijd te vinden in allerlei nieuw uitgegeven gedichtenbundels zoals bvb De Nederlandse poëzie van de 19de en 20ste eeuw in 1000 en enige gedichten van Gerrit Komrij (1979).
Het museum
Op zondag 9 juni 1991 werd het René De Clercqmuseum officieel geopend. “De vader van Tineke van Heule kreeg zijn Hemelhuis” blokletterde Gaston Durnez in de Standaard van 5 juni 1991.
Het museum bevindt zich in de gelijknamige straat, in het geboortehuis van de dichter. Het huisje uit 1790 werd door de gemeente aangekocht in 1979 en wettelijk beschermd bij KB van 27.09.1979. Onder leiding van Monumenten en Landschappen hebben de gemeentediensten het vakkundig gerestaureerd. De benedenverdieping verwijst naar de tijd van René De Clercq met de open haard in de woonkamer, de Leuvense stoof in de keuken en de bakoven waar soms nog brood of taart gebakken wordt. Ook de authentieke werkkamer uit Amsterdam is er ondergebracht.
De verdieping is omgevormd tot een moderne museumruimte waarin 16 wandplaten en 14 tafelkasten chronologisch het leven en werk van René De Clercq toelichten. Wie op een poëtische manier de dichter nog beter wil leren kennen, zal plezier beleven aan de videoclips Curriculum vitae en De Clercq van Deerlijk.
Bezoekers van 7 tot 77 krijgen er door enthousiaste gidsen, allen vrijwilligers, antwoord op de vragen: “Hoe leefden onze (over)grootouders?” en “Wie was René De Clercq?”.
In het gastenboek van het museum staan lofwoorden van bezoekers uit heel Vlaanderen en Nederland maar ook uit Duitsland, Estland, Ierland, USA en …Mexico. Enkele citaten: Dit kleine museum is een waardig juweel voor René De Clercq, een dichter van formaat omdat hij enkele onvergetelijke verzen heeft geschreven (Jozef Deleu). Een groot museum in een klein huisje. Het woord proficiat vinden we op elke bladzijde van ons gastenboek.
Curriculum van René De clercq, film gemaakt door Armand Deknudt, grafiek van Gilbert Vandamme. |
![]() |