O DE OUDE ZEDE.
O de oude zede van eeuw aan eeuw,
De reine, de zachte, de mollige sneeuw,
Die nog blinkt op het land om hoeve en hut
En het groeizame graan in de kiem beschut,
Als lang, met haar adem die hijgend warmt,
De windvrije stad er door roert en armt,
Tot ze grebbewaarts glijdend, zakt en krimpt,
En de hoop met de zon uit den modder glimpt.
O de oude zede, de vrede, de rust,
Waar armoe haar talrijke kinderen kust,
Waar de ้ene hand strooit wat de andere neemt,
De pracht wordt veracht en de kunst bevreemdt!
Is warmte goed hier? Het gansche veld
Wordt water en slijk als de sneeuwlaag smelt,
Dat ge Lente zelf er om haten kont,
Was zij niet de liefde die 't leven verzont.
51 Toortsen, Amsterdam (S.L.Van Looy) 1909, 92p.