O LIEVE.
O lieve, laat uw zuchten zijn,
en woel in weelden.
De schaduw boordt met zonneschijn
haar bonte beelden.
De merel merelt in het groen
haar lieve lusten,
en al de jonge blaren doen
alsof zij kusten.
O zie, de zomer bloemt en bloeit
vol klare kleuren!
De wijde weide glanst en gloeit
vol warme geuren!
De zaden bobbelen op het kruid;
de vlinders krielen;
het leven ademt leven uit,
de zielen zielen.
Kom, lieve, en laat een kus, een lach,
uw wangen drogen.
Laat blijde blauwen als de dag
uw blinkende ogen.
Kom mee, kom mede, kom, wij gaan
langs gouden wegen,
waar alle zonnen ondergaan,
den avond tegen.
En waait de wind in zware nacht,
door zwarte bomen;
o zijg aan mijne zijde zacht
om zoet te dromen.
Ik zal u hangen om den hals
en waken, waken;
en niets en zal uw mondeke als
mijn lippen raken.
91 Liederen voor 't Volk, Maldegem (V. Delille) 1903, 143 p.
83 Natuur, St.-Martens-Latem (De Praetere) z.j. (1903), 128 p.
119 Gedichten, Amsterdam (S.L. Van Looy) 1907, 224 p.
129 Gedichten, tweede vermeerderde druk, Amsterdam 1911, 242 p.
141 Gedichten, derde vermeerderde druk, Amsterdam 1918, 305 p.
38 Het beste uit de gedichten van De Clercq, Zeist 1932, 196 p.
16 René De Clercq. Daar is maar één land.... Hasselt 1964, 76 p.
42 René De Clercq. Liederen, leeft! Sint-Niklaas 1977, 202 p.