OF HIJ ZAL KOMEN.

Hoe schoon de dag! Hoe spreidt het kruid
Zijn wilde aromen!
Ei, zie maar door uw venster uit
Of hij zal komen.
En trek maar aan dat zonnig kleed,
Voor hem gekozen;
En leg voor hem een tuil gereed
Van roode rozen.

Daar zal hij zitten, naast u neer,
En u belonken;
En aan zijn oogen drinkt ge weer
Uw oogen dronken.
Gij hoort, al zijn ze nog zoo stil,
Zijn zoete zuchten.
Gij ziet dat hij u zoenen wil,
En kunt niet vluchten.

Hij streelt uw haren, bleekend-bruin,
Kust wild uw wangen,
En op zijn schouder laat ge schuin
Uw hoofdje hangen.
Dan... Hebt gij op den aardeweg
Die stem vernomen?
Och, blijf maar van uw venster weg:
Hij zal wel komen!



89 Liederen voor 't Volk, Maldegem (V. Delille) 1903, 143 p.
43 Natuur, St.-Martens-Latem (De Praetere) z.j. (1903), 128 p.
121 Gedichten, Amsterdam (S.L. Van Looy) 1907, 224 p.
131 Gedichten, tweede vermeerderde druk, Amsterdam 1911, 242 p.
143 Gedichten, derde vermeerderde druk, Amsterdam 1918, 305 p.