PLAVEIERS.
Straatplaveiers,
marktrammeiers,
stappend, stampend, één voor één,
laat uw deunen,
dreigend dreunen,
klaar lijk ijzer valt op steen.
Ruwe kampers,
zwaait uw stampers,
dat de grond u naverzucht;
gloeit uw banden
om de landen
daar ge smeedt in open lucht.
Zie, door dorpen
heengeworpen,
ijlt uw weg van stad tot stad,
onder boomen,
over stroomen,
voert gevleugeld paard en rad.
Gij gaat traagzaam,
bukt verdraagzaam
over uw verwezen werk,
dat u moed kost,
zweet en bloed kost,
meer dan 't bouwen van een kerk.
Hoog uw armen,
machtige armen,
gij die baanbreekt om wat brood!
Hoog uw hoofden,
afgesloofden,
die hier lijdt alleen is groot.
212 Gedichten, Amsterdam (S.L. Van Looy) 1907, 224 p.
227 Gedichten, tweede vermeerderde druk, Amsterdam 1911, 242 p.
290 Gedichten, derde vermeerderde druk, Amsterdam 1918, 305 p.