PRINSENLIED.
De trommels slaan,
De troepen staan;
De kinders brengen bloemen aan.
Wie zwaait geen hand, wie kan er zwijgen,
Als Prins, Prinses en Prinsjes nijgen,
Vóór 't blijde feestgeruisch?
Geen welkom of het wacht op U,
Geen woning of zij vlagt voor U,
Geen kindjen of het lacht op U!
Heil, heil, het Prinslijk Huis!
Met vroo gebaar
Beweegt de schaar
Om 't groote Prinselijke Paar.
Alsof één vreugd àl hart vervulde,
Ontstijgt een luide jubelhulde
Het drommend dranggedruis...
Geen welkom of het wacht op U,
Geen woning op zij vlagt voor U,
Geen kindjen of het lacht op U,
Heil, heil, het Prinslijk Huis!
Prins Albrecht met
Elisabeth...
Nazeegnend ruischt een stil gebed:
God zegene U met jeugd en jaren,
En blijve Uw heerlijk kroost bewaren
Van ramp en drukkend kruis!
Geen welkom of het wacht op U,
Geen woning of zij vlagt voor U!
Geen kindjen of het lacht op U!
Heil, heil, het Prinslijk Huis!
219 Gedichten, Amsterdam (S.L. Van Looy) 1907, 224 p.
236 Gedichten, tweede vermeerderde druk, Amsterdam 1911, 242 p.
299 Gedichten, derde vermeerderde druk, Amsterdam 1918, 305 p.