PUINEN.
Menschen, dieren, wouden, steden
Alle schepselen vergaan;
Van het ingestort verleden
Blijven enkel puinen staan!
Bliksem, donder, winden, stormen,
Nachten, dagen, water, vuur,
Brengen voedsel aan de wormen:
En natuur verdelgt natuur.
Licht der maan en gloed der zonne,
Morgenschemer, avondstond,
Drooge zand en waterbronne,
Alles strooit verdelging rond.
Menschen, dieren, wouden, steden,
Alle schepselen vergaan;
Van het ingestort verleden,
Blijven enkel puinen staan!
Puinen, puinen! Dood en leven
Liggen saâm in uwen schoot;
Gij moet 't leven, leven geven,
Gij, de dochters van de dood.
Wat al schepslen er ook vielen,
Gij en kent het sterven niet;
Gij herleeft, en zingt der zielen,
't Eeuwig klagend tijdenlied;
"Mensch gedenk, het groot verleden,
"Wilt gij dat men u gedenk!
"Alles sterft: Ook van het heden
"Blijft eens maar der puinen wenk."
Menschen, dieren, wouden, steden,
Alle schepselen vergaan;
Van het ingestort verleden
Blijven enkel puinen staan!
't Leven kampt en strijdt gestadig
Met de dood op 't bloedig veld;
't Leven wordt er ongenadig,
Door de dood ter neer geveld.
Al wat oprees stort ter neder;
Maar het broos gebouw dat viel,
Leeft eens uit de puinen weder:
's Dichters woord is zijne ziel!
(Dr Schaepman nagedacht)
39-40 Gedichten, Kortrijk (Jules Vermaut) 1896, 67 p.