RING-KING.
Hoort gij dien ronk van ijzer,
Ring-king?
Nu luider en dan lijzer,
Ring-king?
't Is in die smisse, ring-king-king,
dat ik te vrijen ging.
Het aanbeeld spuwde gensters,
Ring-king;
een meisje wies de vensters,
Ring-king;
en ik vergat den ring-king-king,
al om dat lieve ding.
Ik volgd' haar in de kamer,
Ring-king;
daarnevens viel de hamer,
Ring-king;
haar vader smeedde, ring-king-king,
zijn dochterken 'nen ring.
Hij smeedd' hem, dat hij vaste,
Ring-king,
op mijnen vinger paste,
Ring-king;
en dat er, met 'nen ring-king-king,
zijn dochterken aan hing.
Nu dicht ik voor mijn vrouwke,
Ring-king,
een aardig douw-douw-douwke,
Ring-king;
En zie, 't is van den ring-king-king,
dat ik haar wieglied zing.
94 Liederen voor 't Volk, Maldegem (V. Delille) 1903, 143 p.
73 Natuur, St.-Martens-Latem (De Praetere) z.j. (1903), 128 p.
133 Gedichten, Amsterdam (S.L. Van Looy) 1907, 224 p.
143 Gedichten, tweede vermeerderde druk, Amsterdam 1911, 242 p.
195 Gedichten, derde vermeerderde druk, Amsterdam 1918, 305 p.
45 Het beste uit de gedichten van De Clercq, Zeist 1932, 196 p.
18 René De Clercq. Daar is maar één land.... Hasselt 1964, 76 p.
51 René De Clercq. Liederen, leeft! Sint-Niklaas 1977, 202 p.