SCHARESLIEP.
De lucht is grijs en 't smokkelt.
De wind speelt in mijn vest.
Een bete broods gebrokkeld!
De trekhond krijgt de rest.
Dan voort, met de oude karre,
Ronk-bonk, door hoog en diep.
Krijsch, deurken, op uw harre.
Rrrr... Scharesliep!
Eens klonk mijn lied standvastig,
En 't wielke leek muziek.
Nu valt me 't aadmen lastig,
En 't wielke zucht lijk ziek.
Hoe 't werk aan scheers en schare,
Me door de vingers liep!...
Wie wil den wroetelare?
Rrrr... Scharesliep!
Dan droeg het wijf de korven,
Met spijs en drank gelâan.
Nu is het wijf gestorven;
Ik sukkel achteraan.
Al doover zijn mijn ooren,
't Is of de wereld sliep.
Ik kan me schier niet hooren:
Rrrr... Scharesliep.
128 Liederen voor 't Volk, Maldegem (V. Delille) 1903, 143 p.
208 Gedichten, Amsterdam (S.L. Van Looy) 1907, 224 p.
223 Gedichten, tweede vermeerderde druk, Amsterdam 1911, 242 p.
286 Gedichten, derde vermeerderde druk, Amsterdam 1918, 305 p.