TOEN IK VOOR DAUW MIJ HEENBEGAF
Toen ik voor dauw mij heenbegaf,
het was schoon licht.
De volle maan wierp volle schaduw af;
de morgendeuren stonden dicht.
De morgendeuren stonden dicht,
maar bernden open.
Het werd een wonderbaar gezicht,
die hemel en mijn hopen.
Mijn ziel was jong, mijn hart was luid,
al strijd, al brand, al wonne.
De sterke sterren weken uit,
en lieten mij vóor zonne,
mijn zonne!
78 Meidoorn, Amsterdam-Tielt (L.J. Veen - J. Lannoo) 1925, 91 p.
173 Het beste uit de gedichten van De Clercq, Zeist 1932, 196 p.