TOEN IK ZINGEND EN KLINGEND U TEGENTOOG
DE REGENBOOG
Toen ik zingend en klingend u tegentoog,
de zon was luid en de wind was luid,
en de regenboog
de regenboog sprong uit.
Toen ik zingend en klingend weder toog,
de donder viel, het wonder viel,
maar de regenboog
stond glinstrend in mijn ziel.
163 Het boek der liefde, Amsterdam (J.M. Meulenhoff) 1921, 269 p.
155 Het beste uit de gedichten van De Clercq, Zeist 1932, 196 p.
185 René De Clercq. Liederen, leeft! Sint-Niklaas 1977, 202 p.