TOEN IK ZOCHT.

Toen ik zocht in mijn arm, ijl hoofd,
Hing de zomer rijk
Vóor mijn hoog bereik,
Als een boomgaard gloeiend van ooft.

Toen weeig mijn diepst gemoed,
Stond de grasbeemd vol,
En het hoornvee dol...
Het veulen brieschte vol bloed.

Wat lispel ik laag geluid?
Nu de velden staan
Geschoord in hun graan,
Moet de leeuwerik trillerend er uit!



70 Uit de diepten, Amsterdam (S.L Van Looy) 1911, 85 p.