TOOGT GIJ DE BAAN OP.

Toogt gij de baan op naar uw Aanbedene,
Dweper, hoe vlug uw verlangens vlogen!
Uit den goudsmoor van het verledene
Reeds met prachtig opdoemende bogen,
Zuilengangen en stralende poorte,
't Wonderpaleis dat u waarlijk verwachtte;
En gij zongt in uw zoetste gedachte
"Moederke alleen" voor een blijde geboorte.

Later geluk, de goden ook gaven 't.
't Schoonste gezin om de schoonste moeder!
Gij, hun zeegnende vader en hoeder
Schouwend gerust in den zonrooden avond.

Ach, den morgen, den bitteren morgen
Hielden de goden om bestwil geborgen!
Als voor een huis waar ge lang, lang woondet,
Staart gij vreemd op uw hoop van vroeger.
't Leven is hard. Uw leven toonde 't.
Krui het als armbrood, kranke zwoeger.



50 Uit de diepten, Amsterdam (S.L Van Looy) 1911, 85 p.