UW ZIEL DOORSIDDERE MIJNE ZIEL
Uw ziel doorsiddere mijne ziel,
doorbrand' me, loutere en verniel',
zoodat ik heensterf naar het hoogste leven.
Uw oogen zingen mij een zuiver lied.
Uw armen om mij heen, het zijn uw armen niet,
het is Gods Liefde, die de Liefde heeft gegeven.
De stilten staan; de stonden beven.
Uw adem overruischt een heilige rust.
Ik hoor uw denken, dat mijn denken kust.
O Ria, Ria, reinste ziel,
mijn ziel!
Klaar uit den grond mijns harten
stroomt de hemel naar mijn oogen.
Uw oogen zingen zoete smarten,
zoeter vreugd.
God wil zichzelf verhoogen.
194 Het boek der liefde, Amsterdam (J.M. Meulenhoff) 1921, 269 p.