VOL HOOP TE HOOP.

Vol hoop te hoop in prachtig doen
Staan al de boompjes gretig groen,
Tot eereboôn langs weg en wei
Voor de roemvolle, bloemvolle, blauwere Mei.
Rustig alleen daar 't ruischt en raast,
Een reus te trotsch voor dwergenhaast,
Verheft de popel, nog brons en bruin,
Zijn bliksemgeschonden knoestige kruin.
De rampervarene! Jeugd snel' voor,
Hij proeft den wind met scherp gehoor,
Meet schaduwkrimpend den dag die schrijdt,
En wacht tot de warmte wekt: 't is tijd!
Dan schudt hij schielijk uit plooi op plooi
Zijn heergewaden en huldetooi,
Vol kleur en zóoveel zonneklaars
Als trilt in zijn hartige spiegelblaars.



78 Toortsen, Amsterdam (S.L.Van Looy) 1909, 92p.