VOOR 'T KANTKUSSEN.

Losjes, losjes, losjes,
Vliegen doen de klosjes,
Van den éénen kant,
Naar den ándren kant.
Vrouwkens komen vragen:
Wie zal dat kantje dragen?
Het liefste kind, het Koningskind,
Het liefste kind van 't land!

Zachtjes, zachtjes, zachtjes,
Reizen ons gedachtjes,
Van den éénen kant,
Naar den ándren kant.
Kan er iemand peizen,
Waar die gedachtjes reizen?
Naar 't liefste kind, naar 't Koningskind,
Naar 't liefste kind van 't land!

Losjes, losjes, losjes,
Kinders gaan als klosjes,
Van den éénen kant,
Naar den ándren kant.
Kinderkens der armen,
Wie reikt er u zijn armen?
Het liefste kind, het Koningskind,
Het liefste kind van 't land!



218 Gedichten, Amsterdam (S.L. Van Looy) 1907, 224 p.
235 Gedichten, tweede vermeerderde druk, Amsterdam 1911, 242 p.
298 Gedichten, derde vermeerderde druk, Amsterdam 1918, 305 p.